Vandaag ga ik samen met Irma een wedstrijdje lopen. Zij is na de DIS loop ook begonnen met rennen en wil volgend jaar goed beslagen ten ijs komen. Een keertje oefenen wat een wedstrijd met je doet hoort daar ook bij.

We schrijven ons in en krijgen een korte uitleg van het parcours. Dan begint de warming-up gegeven door een trainer van de vereniging. Zoveel hebben we nog nooit gedaan voor een loopje.

De plannen voor vandaag zijn

  • 40 min op de 5 km voor Irma en
  • 47 min op de 10 km voor mij.

Bij de start wens ik Irma succes en lopen we allebei onze eigen race.

Na het eerste rondje haal ik twee mensen in. Het meisje zet nog eens extra aan om mij weer in te halen, maar moet dan na 50 meter opgeven? Ik zie haar in ieder geval niet meer terug.

De tweede rond kom ik door met iemand waar ik langzaam naartoe ben gelopen. “Ook 4 rondjes?” vraag ik. Hij antwoord “ja, maar ik stop bij 3, het gaat niet zo goed”. Jammer, dan moet ik vanaf nu alleen verder, want zijn tempo gaat hard omlaag.

Bij de wissel van ronde 3 zie ik Irma finishen in een super PR van 36:19. De medaille die ik voor haar heb gemaakt overhandig ik na mijn finish.

Het laatste rondje versnel ik en vanaf de wissel naar de finish trek ik nog een sprintje. “Come on!” roep ik naar een vrouw die ook op de finish af rent, maar zij is niet in voor een sprintje. “Ja, is goed” roept ze terug. Dan kom ik binnen in 47:19, missie geslaagd.

Nummer 36 op de wissel wint de vlaai. Een hele lekkere appel toeslag. De winst wordt tot onze vreugde direct aangesneden en rondgedeeld. Dit is genieten op z’n Limburgs!